Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

beter wordt, maar door het kranke te gronde gaat, zoo wij dat verdorven hebben door onvolgzaamheid aan de meening der meesters, is het dan wel loonend om te leven na het verderf van die zaak? En dat is toch wel het lichaam. Of niet?

Crito. Ja.

Socrates. Is 't nu wel loonend om te leven met een slecht en verdorven lichaam?

Crito. Geenszins.

Socrates. Maar dan wel om te leven na verderf van dat- gene, waaraan de snoodheid schade, de braafheid winst geeft? Of achten wij minder dan het lichaam die andere zaak waard, wat het dan ook is aan ons, waaraan snoodheid en braafheid gehecht zijn?

Crito. Geenszins.

Socrates. Méér waard dan?

Crito. Veel zelfs.

Socrates. Geenszins dus, mijn beste, moeten wij dat zoo- zeer overwegen, wat de velen van ons zeggen zullen, doch wat de meester in braafheid en snoodheid zegt, de ééne, en de waarheid zelve. Zoodat ge al dadelijk niet zóó de zaak goed stelt, met te stellen, dat wij de meening der velen over het brave en schoone en goede en hun tegendeel overwegen moeten. — Maar toch, zegt iemand wellicht, de velen hebben het in hun macht om ons te dooden.

Crito. Ook dat is duidelijk, o Socrates, ge spreekt de waarheid.

Socrates. Maar, o wonderlijke, deze redeneering die wij nu doorgingen, schijnt mij nog dezelfde als ook vroeger. En zie ook of deze ons nog blijft of niet, dat men niet het leven het hoogst stellen moet, doch het goed leven.

Crito. Dat blijft nog.

Socrates. En dat goed en schoon en braaf leven hetzelfde is, blijft dat staan of blijft het niet staan?

Crito. Het blijft staan.