Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

9. Socrates. Nu wij 't hierin eens zijn, moeten wij dit nagaan, of het braaf is dat ik van hier tracht te gaan zonder toestemming der Atheners, of niet braaf; en blijkt het braaf te zijn, dan het beproeven, zoo niet, het laten. Maar wat gij woudt overwegen, verlies van geld en aanzien en opvoeding der kindren, dat, vrees ik, o Crito, zijn in waarheid overwegingen van hen, die lichtzinnig dooden en weder levend zouden maken ook, zoo ze konden, zonder eenig begrip: zóó doen de velen. Voor ons echter, daar de rede 't zoo raadt, zij niets anders te overwegen, dan gelijk wij zoo even zeiden, of wij braaf handelen door èn geld te geven aan die mij van hier zullen brengen èn dank, en door zelf daaraan te helpen en te laten helpen, dan wel of wij in waarheid met dat alles slecht doen zullen. En zoo wij blijken een slechte daad daaraan te doen, laat ons dan niet overwegen, noch of ik sterven moet, zoo wij hier blijven en rust houden, noch of ik iets anders moet lijden, doch enkel of wij slecht doen.

Crito. Zeer schoon dunkt mij dat gezegd, o Socrates: zie dan toe wat wij doen zullen.

Socrates. Laat ons samen het nagaan, goede vriend, en hebt ge mij tegen te spreken als ik spreek, spreek tegen en ik zal u volgen; zoo niet, houd dan op, o gelukkige, met dikwijls het zelfde te zeggen, dat ik tegen den wil der Atheners hier van daan moet gaan; want gaarne word ik door u tot die daad overreed, doch niet tegen mijn zin. Zie dus of het begin van 't onderzoek u voldoet, en tracht mijn vragen te beantwoorden naar uw beste weten.

Crito. Dat zal ik beproeven.

10. Socrates. Op geen enkle wijze, beweren wij, moet men opzetlijk onrecht doen, of soms wel, soms niet? Of is het onrecht doen gansch en al noch goed noch schoon, gelijk wij voorheen vaak overeenkwamen en ook zoo even gezegd werd? Of zijn al die vondsten van vroeger in deze weinige dagen weggemaaid, en hebben wij dan, o Crito, wij bejaarde