Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

docht het steeds voorheen en ook nu zoo, maar gij, is uw meening een andere, zeg het en leer ze mij. Doch blijft ge bij het inzicht van vroeger, hoor dan ook wat volgt.

Crito. Neen, ik blijf er bij en vind het ook zoo: spreek op.

Socrates. Ik zeg dan ook wat volgt, of liever ik vraag u: wat iemand voor billijks een ander beloofd heeft, moet hij dat doen, of mag hij bedriegen?

Crito. Doen moet hij het.

11. Socrates. Zie dan wat daaruit volgt. Zoo wij tegen den wil der stad hier vandaan gaan, doen wij dan iemand kwaad, en dat wel hen, die 't ons allerminst betaamt, of niet? En houden wij vast aan wat wij recht achtten of niet?

Crito. O Socrates, op die vraag kan ik u niet antwoorden, want ik begrijp ze niet.

Socrates. Maar bezie het dan zóó. Als wij van hier wilden wegloopen, of hoe men het noemen moet, en de wetten tot ons kwamen en het gemeenebest, en ons in den weg traden en zeiden: „zeg mij, o Socrates, wat wilt ge doen? Wilt ge iets anders doen met de daad, die ge onderneemt, dan ons wetten en den ganschen staat verderven, zoo zeer gij kunt? Of meent ge dat die staat nog kan bestaan en niet omgeworpen wordt, waarin het gewezen vonnis gansch geen kracht meer heeft, maar gewone burgers het ongeldig en niets waard maken?" Wat, o Crito, zullen wij op deze en diergelijke vragen antwoorden? Want veel kon iemand, en vooral een redenaar, ten voordeele spreken van deze bedreigde wet, die beveelt, dat gewezen vonnissen geldig zijn, of zullen wij tot hen zeggen: „de stad heeft ons onrecht gedaan en niet recht gesproken"? Zullen wij dat zeggen, of wat anders?

Crito. Dat, bij Zeus, o Socrates.

12. Socrates. Wat dan? Als de wetten zeggen: „o Socrates, zijn gij en wij dan waarlijk dáarin [1] het eens, of wel om te

  1. nl. dat Socrates vluchten mag.