Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/25

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is proefgelezen

Hoe eendig lag ze daar, in heur wittemuts wasgeel, de oogen zwarte vlammen, de mond open met gebarsten lippen; reep-mager, maar den buik eendig gezwollen, en aan de dunne pees-armen donkere werkhanden. Pieter kon het niet aanzien: „O! Heer, laat haar zoo niet op het laatste oordeel komen. Dat is haar gezicht niet, dat heeft De Tomatpad haar gegeven!" Er kwam een ekster op het vensterricheltje zitten, elkendeen zag het, en elkendeen scheidde er met bidden uit. 't Was vreemd. 't Was of er nu iemand binnenkwam die geen lichaam had. De ekster stak heuren kop door een stukske ruit, ze rook den dood en vloog kwaad weg, als iemand die bedrogen is. En daarop had de moeder gewacht. Ze begost met heur oogen to kleppen. De priester duwde haar de gewijde kaars in de hand. „Knielen !" beval hij. 't Klonk lijk 'ne vuistslag op tafel, en hij begost to gebeden der stervenden te bidden. Allen knielden, behalve Gemosterde Jef, die wegens zijn houten been op zijn hurken moest gaan zitten. Al de heiligen van de processievlaggen, kerkramen, printjes, veld- en boomkapellekes passeerden rap, rap voorbij, snel gegroet door den gezamelijken: „Bid voor ons." De moeder hijgde. Plots bleef den asem steken. ,,t' is er," dacht Pieter, blij dat het gedaan was. Maar als een springveer wipte zij recht. Haar beenen woelden de lakens overhoop, de voeten wroetten uit het bed, relikwieen vielen. De vrouwen sprongen als van wespen gestoken op. Gejank en gegil. Maar de pater duwde de moeder terug neer, wrong de kaars uit de krampvuist, ging met zijn lijf op heur beenen zitten, en bad voort. Ze gierde. Pieter bibberde van schrik. „Och, laat ze sterven, Lieven Heerke zoet, neem z' in uwen schoot of er neven, maar neem ze!" De wijven verscholen zich achter elkander, de bedelaar hield zijnen hoed voor d' oogen maar niet voor alle twee tegelijk. „Bidden!"'