Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het land to leeren kennen, toen 'ne storm opstak en 't schip op een rots in gruizelementen kapot kraakte. Ik geloof, dat er velen verdronken zijn. Een stuk wrak, een gebeeldhouwde zeemeermin van den voorsteven bracht mij tot in de Schelde.


Mijn kleeren waren van mijn lijf gespoeld, 'k had er anders zoo'n schoon! Naakt kost ik niet in Antwerpen komen. Ik zat dan met mijn gouden zeemeermin in 't oeverriet naar 'nen mensch to wachten. 'Nen boer, die met 'nen wagen voorbijreed, heeft me dan in ruil voor mijn zeemeermin deze kleederen en dien doedelzak gegeven. En nu ga ik de schilderijen zien, die in de kerken hangen. Ik leer voor schilder, maar mijn verf, mijn geld, alles is verdronken, behalve ik." Hij zag begeerig naar het brood in den pander. Ze zag het. Zonder hem iets to vragen nam ze er een snede uit, brak z' in tweeen en gaf d' helft. Ze kwam neven hem zitten en gretig begonnen ze samen to eten, zwijgend en glimlachend naar elkaar. Ineens hield hij de korst brood in den regen. ,Saus", zei hij plechtig. Zij verslikte zich haast in 't lachen. „Zeg, ontrief ik u niet... Veronica?" vroeg hij, toen hij nog maar een vingersoppeke brood over had, dat hij heur terug aanbood. „Ik bedel, straks heb ik er weer ander. Ik doe eigenlijk niets anders dan de bedevaarten. Ik kom nu van d'abdij van Postel, 'k ben er een kaars gaan aansteken voor een kind dat betooverd is, en to naaste week moet ik naar 't Heilig Bloed van Hoogstraeten." „En kunt ge daar tegen? Zoo 'n verre tochten?" vroeg hij vol zorg. „Ik moet wel van Kraakbeen. Hij doet de menschen op