Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/88

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verdriet van zijn gemoed niet kon weergeven en daarom deed hij er wat bij. Pater Alex was in zijn cel aan 't schrijven op een bouwmeestersplan, in 't licht van een olielamp. 't Was 'ne lange, vinnige, jonge pater, met 'nen lach opzij. En toen hij goed naar Pater Cornelis geluisterd had en ondertusschen door de smeekende blikken van Pieter meer en meer ontroerd geworden was, zei hij. „Ik ga morgen met u naar den grootsten schilder van Antwerpen, naar Pieter Coecke, mijnen vriend.

Spijtig, dat ge niets kunt laten zien!.... Wacht eens wat! Ik weet iets. Indien ge hier nu eens kondt overnachten? Als Pater Gardiaan het toelaat... Ik zal het hem seffens vragen. Dan geef ik u papier en potlood, en dan kunt ge nog een eindeken in den avond teekenen; want Coecke is moeilijk om aan te nemen. Hij is schilder van den Keizer." Toen bezag hij Pieter zijn kleeren. ,Er hangt op zolder nog wel een burgerkostuum van 'nen broeder die gestorven is." Pieter kon het niet meer houden en lei 'nen kus met tranen op de patens hun handen.





't Was een klein, wit celleke, waar alleen een beddebaksken en een tafeltje stonden en een crurifix en 'ne St. Franciscus aan den muur hingen. Hij kreeg boterhammen met 'nen visch in azijn, en een stoopke knollekesbier, potlood, 'nen riem papier en een dikke processiekaars. En in dat ros licht zat hij aan dit tafeltje op dit wit papier zijn hart uit to teekenen, zijn leven to geven, zijn roeping to volgen. Hij teekende gespannen, dat de magere schouders er zeer van deden, met de tong genepen uit zijnen mond. Hii teekende zich uit, hij teekende zich door. Soms zag hij met smeekoogen naar St. Franciscus en naar 't crucifix. En hij teekende zoo op de papieren: paardekes,