Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/15

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 9 —

hoop, die hier of gindsch de grijze kruin boven de heide verheft, den dolmen aan, waarbij de priester slagtofferde en het landvolk bad; in den aarden wal, die met zijne bolvormige hoogte langs den drassigen oever der rivier leunt, de terp waarop de inboorling, als een bever, zijne hut bouwde en zich schuilde tegen den watervloed en de lagen van zijn vijand. Zoo, Mijne Heeren, dringt door tusschenkomst der oudheidkunde, het licht der geschiedenis door de zwaarste nevelen van het verledene.

Het tweede tijdvak, hetwelk de oudheidkundige geroepen is om op te helderen, is dat der Romeinsche overheersching. Dit hoofdstuk in de geschiedenis der Nederlanden werd geschreven door den overwinnaar met het bloed van den landzaat; het blijft niet alleen onpartijdig maar onvoltooid. Julius-Cæsar, Tacitus, Ammianus-Marcellinus en anderen spreken over den heldhaftigen wederstand, dien de Belgen den Romeinschen veldheeren boden, van de schandige verdrukking die zij ondergingen, en van de roemrijke pogingen, die zij aanwendden om het Romeinsche juk weder af te schudden. Zij verhalen ons met eenen ijzingwekkenden flegma, hoe sommige volksstammen van ons land ten eenen male werden uitgeroeid, andere als slaven verkocht of als wilde beesten in hunne krochten terug gedreven; maar de geschiedschrijver verlangt meer. Hij wil met de hoogte der beschaving, met de uitgestrektheid van het verkeer en met den handel der Romeinen met onze voorouders bekend worden. Bij wien, Mijne Heeren, zal hij nu te rade gaan, zoo niet bij den kenner der oudheden? Opdelvingen, door diens vlijt ondernomen, doen tempels, huizen en badplaatsen uit den grond verrijzen; zijn vorschende bikkel stoot op kunstmatige wegen, prachtige graftomben, standbeelden, figuren, inschriften en aardewerk, die de geographie op eene handtastelijke wijze bepalen, de plaatselijke ge-