Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/242

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 226 —

Opper- en Neder Duytsland met België waren onder deze provinciën begrepen, en bygevolg ook de oude Nervii, Bethasii, Tongri, Toxandri, Segni, Maenapii en Maaslanders[1]. Dogh schynen de schryvers van dien tyt wel te laaten voelen, dat sedert de barbaarse invallen der noordelyke natiën, vele dezer groote volkeren of wel teenenmaal vernietight, of voor het minste by andere zyn gevoegd en andere namen hebben aangenomen. Immers het schynt my zeker, dat van het volk der Tongeren niets is overgebleven dan de puynhoopen van het vermaard Octavia, en dat deze landstreek met een aangrenzend gedeelte van Toxandrië, by de Opper-maaslanders [2] geincorporeerd zynde, den naam van Hasbanië heeft gekregen [3], gelyk de Nervii, dien van brachbantynen en een gedeelte der Bethasii dien van Lummenses of Lomacenses hebben aangenomen[4].

Het dorp Maastricht zynde alreeds de hoofdplaats der oude Maaslanders, ende alom vermaard door de begraafplaats van den H. Servatius en de residentie zyner opvolgers op den bisschopsstoel, werd by het droevigh nootlot van Octavia, de hoofdplaats van het Hesbaansche volk, reden waarom bisschop Monulfus aldaar, omtrent den jare

  1. Selon le père Wastelain et le Baron de Villenfangne le Maasgau's'étendait sur les deux bords de la Meuse, depuis Visé—probablement depuis la Berwinne d'un côté de la Meuse et depuis le roisseau de Grand-Aaz de l'autre—jusqu'auprès de Bois-le-Duc. Dewez dit la même chôse et ajoute que le Mazau avait pour limite au nord, le Bétau; à l'orient le pays de Hattuaires et des Ripuaires; au midi, l'ancien pays de Liége, Luvia et au couchant, la Taxandrie. "De Corswarem: Mémoire Historique sur les anciennes limites et circonscriptions de la province de Limbourg, pag. 35.
    (J.H.) 
  2. De Roer van den eenen kant en de Neer van den anderen vormden de scheiding tusschen Oppermaasland, Masau superior en Nedermaasland, Masau subterior. Dewez: Diction, géogr., n. 304.
    (J.H.) 
  3. Quibus Hasbaniæ nomen posterior aetas dedit. Ann. Trev. ad annum 308.
  4. "Fossas in comitatu Lummensi; ita scribitar in diplomate Ludovici regis anno 908. Alii Lomancensem scribunt." Fisen I, p. 144. Chapeauville 1, p. 168.