Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/260

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 242 —

munte door keizer Hendrik aan den bisschop van Luyck gegeven[1]. Het bezit van St-Pieter, by Maastricht, aan den Bisschop door Paus Adriaan IV, bevestigd[2] en meer andere plaatsen tot myn voorwerp niet dienende.

Omtrent het graafschap Haspingh staat te bemerken, dat keizer Otto, dit zonder tol of munt aan Arnulf I gegeven hebbende, deze dit aan zyn zoon Arnulf II heeft agtergelaten. Deze geene lyferven bekomen hebbende heeft hetzelve, met zyn kasteel, overgedragen aan zynen neef Balderic, bisschop van Luyck,[3] die het weder in leen gegeven heeft aan zynen halven broeder Arnulf III. Keizer Hendrik, in 1040, aan Nitardus, bisschop van Luyck den tol en de munt van dit graafschap gevende, zoo werden deze regten door den bisschop op instantie van Herman, aartsdiaken van Luyck en broeder van Arnulf III, aan den graaf van Loon in leen gegeven,[4] zoo dat diens nakomelingen in het vervolgh dit kasteel en graafschap, onder

    ven werd aan kleine steden en plaatsen, wier namen heden bijna onbekend zijn, moest het jus monetœ, in dien zin, voor zulke plaatsen meer eer—dan winstaanbrengend zijn en alzoo weinig beteekenen. Daarom wordt dit woord, bij Ducange in eenen breederen zin opgenomen. Hij verstaat onder jus monetœ, niet alleen het regt van munt te slaan, maar ook van, in die plaatsen, waar gemunt wordt, eenige cijnsen en schattingen uitteschrijven; iets wat voor Maastricht klaarblijkend is, want het charter van Otto III, zegt uitdrukkelijk: jus regale fisci in montam. De Villenfagne (Recherches Hist. tom. I, p . 60) gaat nog verder. Ik geloof met Fisen—zegt hij—dat, terwijl het regt van munt te slaan alleen aan vorsten toekomt, de opperhoofden van het keizerrijk, dit regt aan eene plaats verleenende, tevens aan hen, wien zij het verleenden de souvereineteit dier plaats overdroegen. Uit dit alles vreezen wij dan niet van te besluiten, dat de oudste diplomatisch bekende souvereineteit der bisschoppen van Luik over Maastricht, uit de regeringsjaren van Koning Lodewijk dagteekent. Het diploom van 908 werd bekrachtigd door Koning Hendrik II, in 1006, en door Keizer Lotharius, in 1132. Over de munten en het muntwezen der stad Maastricht leze men: A. Perreau: Recherches sur la ville de Maestricht et ses monnaies. Bruxelles, 1846, van 70 bladz. in 8°.

    (J.H.)

  1. Dipl. Henrici anni 1040. Mantels II, p. 17 . Miræus op. dipl. p. 163, Fisen, p . 180.
  2. Bulla Hadriani IV, Chapeauville, tome II p. 107. Zie Bouille. Hist. Leod.
  3. Miraeus, Hist. eccl.Belgiœ, p. 165. Hist. Loss. I p. 37 en II p. 18.
  4. Hist. Loss. II. p. 30.