Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/271

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 253 —

 

Capittel IV.


Geregtshof van het graafschap Maastricht, onder den titel van Leemcuylen en Vroenhoff.


Dit was de staat en de gesteltenis van het graafschap Maastricht, wanneer Keyzer Hendrik II de volle souvereyniteyt in het dorp van Maastricht aan den bisschop van Luyck, Notgerus, overdroegh of confirmeerde als alreets te voren gegeven. Deze spande alsdan zynen regterstoel aldaar tot waarneming, der justitie, finantie en policie, met uytsluyting van alle anderen zoo graaven, regters als anderzins. [1]

Welken indruk deze verandering op het gemoed der op-

  1. Wij hebben hierboven aangetoond in hoe verre de vorstelijke magt over Maastricht, door de diplomen van Lodewyk en Otto, aan den bisschop van Luik was toegestaan. Eene aanerkenning der volle souvereineteit—zoo als zich de Lenarts uitdrukt—vinden wij in een handvest van Keizer Hendrik II, gegeven den 10 Junij 1006. Deze Keizer altijd genegen, om de goederen der kerk van alle vreemde last en magt te bevrijden, de bevrijde te vermeerderen en de vermeerderde door koninglijke voorschriften te doen handhaven, verklaart, dat hem door Notgerus, bisschop van Luik, een brief met zegel, van Keizer Otto II is voorgelegd, waaruit blijkt, dat niet alleen die vorst, maar ook diens voorzaten,de Frankische vorsten Pipinus, Karel, Lodewijk en Lotharius, de schenkingen gedaan aan de kerk van Luik van verschillende plaatsen, en onder dezen van Maastricht, Mechelen, Eyck, Tongeren, Gembloux, Fosse, Malonne, Nimen, Dinant enz. met hare aanklevigheden hebben goedgekeurd. Zoo keurt ook hij deze schenkingen goed, en beveelt bovendien ten strengste, dat in het vervolg geen graaf, noch regter, dan die door den bisschop daartoe gevolmagtigd is, zich in voormelde plaatsen en aanklevigheden begeve, noch om gedingen, noch om den landvrede, noch om den ban, noch om schat, noch om inning van tol der schepen of andere lasten, noch ter slechting van strijd tusschen vrijen en tusschen lijfeigenen in voormelde plaatsen wonende. "Firmissime jubemus, ut deinceps inullus cornes, nullus judex,nisi cui episcopus commiserit,in præicta loca, vel eorum territoria.... ad causas audiendas, vel ad freda, aut banna, aut tributa, aut de statione navium, vel de qualibet alia re, telonia exigenda, aut aliique districtionis negotia, super homines tam ingenuos,quam servos in eis manentes exercenda, nostris et futuri temporibus ingredi audeat, vel quidquam in eis contra voluntatem episcopi successorumque ejus attentare audeat." Een afschrift van dit merkwaardig handvest op parkement, den 1 Octobcr 1553 op last van den toenmaligen officiaal van Luik geschreven, rust in het staatsarchief te Luik. Zie J.G . Schoonbroodt, Inventaire, analitique et chronologique: es chartes du chapitre de St-Lambert à Liège, p. 2, nr 4 Zie verder Chapeauville, p. 212—213.
    (J.H)