Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/275

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 257 —

voortduurde[1], dusverre zelfs, dat hy om dergelyke handelingen door den Paus in den ban werd gedaan.

Onder andere buytensporigheden, die van hem in de Triersche annalen, op den jare 1083, worden aangehaalt, vindt men, dat hy te Romen komende den Paus Gregorius afzette en Clement III in dien plaats deet verkiezen. De Duytsche en Loreynsche heeren, de zaken der Kerk ter harte nemende, lieten intusschen niet na alle pogingen in te spannen, om hem tot rede te brengen; dogh dit alles bleef zonder gevolgh, zoo lang de vorst in voorspoet leefde.

Maar de tyd gekomen zynde, dat hy door den hertogh van Calabrië uyt Romen gedreven werd en in Duytschland wederkeerende door koningh Herman eene volle nederlaagh bekwam, was er meer hoop dan ooit om hem met den stoel van Romen te vereenigen. De heeren vernieuwden nu weder hunne vroegere pogingen; maar het groote beletsel voor den vrede was het idool Clemens III, dat de keyzer zigh zelf gemaakt had en dat hy fatsoenelyker wyze niet kon omver stooten.

Dezen tegenpaus mettertyd wettigh te zien verkiezen was ongetwyfeld een zyner geliefste plannen. Om allengskens daar toe te geraken en het Roomsche hof met een zoet toompje te leyden, begon hy eenige abdyen, cloosters en geestelyke goederen, die hy tot hieraan ongeoorloofd bezeten had, aan de bisschoppen te restitueren[2]. De dood vernomen hebbende van Gregorius VII, tydsstip waarop zijn voornemen moest ten uitvoer gebragt worden, wilde hy het hof van Romen een uytsteekent denkbeelt van zyne christelyke gevoelens geven en verklaarde

  1. Episcopatus abbatiasque palam proscribere et monasteriorum fundos «ectioni subjicere, dignitates ecclesiasticas fœdi conditione quæstus distribuere mos erat. Brouwer, ad annum 1063.
  2. Chapeauv. II, p. 12. Dipl. Trev. I, p. 435.