Pagina:Publications de la société d'archéologie dans le duché de Limbourg, volume 1 , 1864.djvu/357

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 339 —

biedwaardige Nestor's toegewijd. Antoon Haeseck, Haeseijck, Haesègh of Hasech, voltrok met uitstek zijne theologische studiën bij de jonge universiteit van Leuven, en werd, zoo als de meeste schrijvers dit beweren, in 1486, pastoor in zijn geboortedorp Geul aan de Maas[1]. Gedurende eene gansche eeuw bediende hij deze parochie, zonder ooit merkelijk ziek geweest te zijn, met ware godsvruchten voorbeeldigen ijver. De vorst, bisschop van Luik, eene reis door de Kempen ondernomen hebbende, vond het der moeite waard den stokouden herder een bezoek te schenken. Maar in plaats van eenen uitgeleefden, bedlegerigen grijs, zooals hij verwacht had, vond de vorst een wakker, stevig mannetje, wiens uiterlijk voorkomen eene levenskracht en eene gezondheid verraadde, die men bij personen van zestig jaren te vergeefs zoude zoeken. Om zich te overtuigen, of de geestvermogens met die des ligchaams overeenstemden, trad de bisschop met Haeseck in een langdurig gesprek, en stelde hem eene menigte vragen over de godsdienst en de pligten van het herdersambt voor, die de pastoor met eene bewonderenswaardige juistheid beantwoordde. De bisschop hem evenwel over het getal der H. H. Sacramenten onderzoekende, kreeg geen afdoend antwoord ten opzigte van het vormsel, dat zonder melding bleef. "— Maar goede vriend"—zeide de bisschop—" het H. vormsel gaat gij voorbij, is dat geen Sacrament?" Men zoude het haast gelooven, Serenissime Princeps, antwoordde de geestelijke, want in mijne parochie werd in meer dan vijftig jaren niet meer gevormd, en er bestaat dus vermoeden, dat dit

  1. Rarum fuit et extraordinanum jubilæum Rdi Dni Antonii Haazechi, primi pastoris in Geul, pago qui situs est band procul a Mosæ Trajecto, qui ad annos usque 125, vegetam perduxit actatem et ipsos cen'um in officio pastorali transegit.—Hendricus Jonghen: Nuptiæ Agni, sive discursus ad exhortandum in professionibus et jubilœis religiosorum. Antwerpse 1038 4° pag. 670.