Pagina:Radio-reglement 1930.djvu/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Artikel 32.

1. Behoudens het bepaalde in artikel 33 is het den houder van de machtiging verboden langs de geleidingen en lijnen, waardoor de aangesloten perceelen of woningen met de inrichting zijn verb­onden, mededeelingen door te geven van andere herkomst of van anderen aard dan in artikel 2 of, indien de machtiging ter zake bevoegdheid geeft, in artikel 12 omschreven.

2. Het langs de geleidingen en lijnen van de inrichting overbrengen van mededeelingen, als in artikel 38 omschreven, is, anders dan met inachtneming van de artikelen 38 tot en met 49, verboden.


Artikel 33.

1. Zonder toestemming van den Minister is het doorgeven van door buitenlandsche omroepstations uitgezonden programma’s verboden.

2. Behoudens het bepaalde in artikel 33 bis is de houder van de machtiging verplicht, indien de uitzendingen der omroepstations zulks mogelijk maken, de programma’s der Nederlandsche om­roepstations gelijktijdig en onverkort door te geven naar alle aangesloten perceelen, zoodat de aangeslotenen uit die programma’s een keuze kunnen doen.


Artikel 33bis.

Met afwijking zoo noodig van het bepaalde in het tweede lid van artikel 33, is de houder van de machtiging verplicht ten aanzien van het gebruik der inrichting onverwijld en onverkort gevolg te geven aan hetgeen eenige autoriteit krachtens de wet van hem verlangt. Indien dit medebrengt het doen van mededeelingen aan de aangeslotenen, doet hij deze aan alle aangeslotenen over alle programmalijnen toekomen.


Artikel 34.

1. De houder van de machtiging is verplicht, om — binnen het hem bij de machtiging toegewezen gebied — aan elke aanvraag om aansluiting aan zijn inrichting te voldoen, indien de belang­ hebbende aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zoodanige aansluiting heeft voldaan.

2. De Minister kan den houder van de machtiging in bijzondere gevallen, te zijner beoordeeling, van de in het eerste lid bedoelde verplichting ontslaan.