lijk Gij mijn Vriend! ligtlijk begrijpen kunt, zeer tegen de borst. – Morgen gaa ik zeer vroeg, want ik zal dan eenen langen weg af te leggen hebben, naar Tilburg, daar denk ik mij eenigen tijd op te houden, en de andere daarbij gelegene Dorpen ook eens te bezoeken. Ik zend deezen brief morgen, dan gaat 'er van hier een Bode op 's Bosch, weg, om U te berichten waar ik thands ben, waar ik blijf, en waar Gij mij dus beſchrijven kunt. – Vaarwel, mijn Geliefde! en denk nu en dan eens aan uwen wandelenden
VIJFTIENDE BRIEF.
Waarde Vriend!
Toen ik Schijndel verliet was het een uitmuntende ſchoone dag, om te wandelen. Het was niet zeer warm, en vooräl in den vroegen morgenſtond niet, want het waaide een koel windjen, en het aardrijk was bedekt met eenen ſterken daauw, welken eenen zeer aangenaamen geur verſpreide; ik vermoeide mij nu veel minder, dan wanneer het heel heet geweest ware. Het eerſte Dorp, dat ik bereikte, was Bokſtel, doch ik hield mij hier thands niet langer op, dan om mij een weinig te verfrisſchen, want ik gedacht nog aan