vervolgingen, en een warnest van bijgeloovigheden, te verlaaten. – Nog éénen brief behalven deezen zult Gij van mij ontvangen, en dan volg' ik denzelven zeer ſpoedig, om U en de Uwen weder te omhelzen; ik verheug mij reeds in het voor mij ſtreelend vooruitzigt, dat ik binnen weinige dagen den Vriend van mijn hart zal weder zien, en noem mij in die zekere verwachting uw' beſtendigen en onveränderlijken
ZEVENTIENDE BRIEF.
Hartlijk Geliefde S........!
"Nog één brief – zeide ik in mijnen voorgaanden – en dan hoop ik U ſpoedig weder te zien." – Hier is hij. Als Gij denzelven ontvangt, ben ik reeds op de reize naar U toe. – – Ik moet U in deezen nog eenige gewoontens en bijgeloovigheden der Roomſchen (alles wat ik U geſchreeven heb, heeft zijne betrekking alleen op dezelve) in de Majorij ſchetzen, en dan zal ik met een vrolijk hart zeggen: Adieu Majorij! – Als iets bijzonders kan ik U melden, dat de runderpest, waardoor Holland en andere Provinciën zoo dikwerf en ſterk geteisterd is, bijna nooit in de Majorij geheerscht heeft, en als zij 'er al eens enkel gekomen is, woede zij 'er