zeer weinig. Ik geloof, dat men dit vooräl hebbe toeteſchrijven hieräan, omdat men de Beesten 's nachts en ook op het heetſte van den dag altijd op den ſtal houd: zij zijn dus bevrijd voor de brandende hitte der Zonſtraalen, welke een Beest zeker eenigzints moeten verzwakken, en ook voor de koude des nachts, en vooräl ook voor de kwaade dampen en nevels welke des nachts vallen, en die dan door de Beesten in het open Veld worden ingeädemd, of, op het gras gevallen zijnde, mede worden opgegeeten. Men weet ook, dat beſmetlijke ziektens, zelfs onder de menſchen 's nachts zich het meest verſpreiden. Zou dit dus niet een nader onderzoek van deskundigen waardig zijn, en zou, door het naarvolgen deezer gewoonte, niet veel kunnen worden toegebragt, tot het beteugelen van de ijslijke runderpest, wanneer wij (het geen de Goede Hemel verhoede) eens doordie ſtraf overvallen wierden. – Hetzelfde heeft hier ook plaats met de Schaapen, welke hier ook minder dan in Holland aan ziektens onderworpen zijn.
Op elk Dorp is het ééns kermis in het jaar, en dan is alles (ik heb hier en daar eene Majorijſchen Boeren-kermis bijgewoond) in beweegïng en vrolijk. Men zit dan geheele dagen in de Herberg, en drinkt om te bersten. De ongetrouwden, zoo Mannen als Vrouwen, danzen dan op het geluid van eene Fiöol, welke op eene rampzalige wijs geſpeeld word; het danzen is jammerhartig. Men zingt dan ook dikwerf met eene dronken keel, doch dit geluid is om raazend te worden. Ik heb