Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 138 )

wagen (deeze rijd viermaal in de week van 's Bosch naar Breda en ook weder te rug, en neemt altijd zijnen weg over Tilburg) naar 's Bosch, want ik durf het, omdat ik nog niet volkomen herſteld ben, niet onderneemen, om den weg op mijn aangebooren rijdtuig afteleggen; ik ben dan, zo 'er geene verhindering voorvalt, morgen avond in de evengemelde Stad, en gaa dan overmorgen ten ſchepe naar U toe, want in die Stad verveelt het mij geweldig; ik blijf 'er niet langer, dan noodzaaklijk voor mij is; en kon ik eer vertrekken, eer zeker verliet ik dan ook eene Stad, waar zoo wel domheid, bijgeloof en vervolgzucht op den throon is, als buiten op het Land. – – Ik zend deezen brief, zoo als hij is, terſtond weg, Gij zult hem denklijk ſchielijk ontvangen; hij zal U niet alleen de verzekering geeven, dat ik weder ten naasten bij herſteld ben, maar ook, dat ik binnen drie of vier dagen, zoo weg, weder en wind mij dient, en dus alles naar mijne vuurige wenſchen uitvalt, bij U zal weezen. Gij kunt U niet voorſtellen, hoe ſterk ik verlang, om dit Land te verlaaten, maar vooräl om U weder te zien, en U te verzekeren: dat mijne reize en mijne lange omwandeling onder een dom, dweepächtig, bijgeloovig en onverdraagzaam Volk geene de minſte verändering gemaakt heeft in de beſtendige vriendſchap van uwen onveränderlijken

Vriend. 
TWIN-