Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/37

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
( 25 )

vens als iemand, die thands van niemand afhing, ik was grootsch op mij zelven, want ik kon nu bijna zeggen, gelijk de Griekſche Wijsgeer Bias: Omnia mea mecum porto! dewijl ik ook al het noodige bij mij had. – – Naauwlijksch was ik het Fort Iſabel voorbij, en dus buiten de werken van de Stad, of ik zag voor mij het Dorp Vucht, en aan mijne regte hand de Vuchtſche heide, zeer bekend in onze Vaderlandſche Geſchiedenisſen wegens het gevecht van Gerard Abrahams bijgenaamd Lekkerbeetjen. – Van verre beſchouwde ik dus de plaats, waar bij die gelegenheid, voor omtrent twee eeuwen, Breauté wierd gevangen genomen. – Bij de beſchouwing van die plaats herïnnerde ik mij aan het gezegde van onzen Martinet, dat bijna elke handbreedte des gronds van Braband (en hiertoe behoort ook de Majorij) met menſchenbloed bezoedeld is; eene kille huivering ging over mijne beeneren, toen ik mij voorſtelde, dat misſchien iedere trede, die ik deed, geſchiede boven de reeds lang vermolmde beeneren mijner natuurgenooten, welke in voorige oorlogen omtrent den Bosch geſneuveld zijn, en welke eens bij den jongſten der dagen wraak zullen roepen over hen, die hen ter ſlachtbank voerden. – Onder deeze gedachte kwam ik te Vucht – dit is een levendig Dorp, want bijna alles, wat uit de Majorij, Maastricht en Luik naar 's Bosch gaat en weeröm, moet door deeze plaats reizen – Ik zag hier niets merkwaardigs, dan alleen de ruïne van eenen tooren, die in vroegere tijden een kunstſtuk van bouwkunde moet geweest zijn. –

Vucht
B5