Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
( 26 )

Vucht heeft ook eenige buitenplaatzen, bijna alle langs den Steenweg gelegen, doch geene eene kan fraai genoemd worden, de ſchoonſte van allen is Voorburg. – Ik ging al verder den Steenweg langs, deeze bragt mij van zelfs te Bokſtel, hier hield ik mijn morgen-ontbijt en beſtelde mijn middagmaal. – Ik was nu, gelijk ik hoorde, twee uuren van den Bosch. Zoodra ik ontbeeten had, deed ik eene kleine wandeling. – Bokſtel is een groot ſchoon Dorp, het heeft aangenaame wandelwegen, en ligt niet onvermaaklijk aan de rivier de Dommel. – Ik bezag ook de Kerk, voorheen moet zij een groot en prachtig gebouw geweest zijn, doch zij is gedeeltelijk ingeſtort; 'er was niets opmerkenswaardig in dezelve, dan alleen nog de oude zitbanken der Kanonniken van Bokſtel; de tooren ſtaat thands van de Kerk afgeſcheiden, en plagt in voorige tijden met een klokkenſpel te pronken. Mij wierd verhaald, dat Lodewyk de XIV., toen hij 's Bosch belegeren wilde, tot Bokſtel voordgetrokken zijnde, op deezen tooren klom, en met eenen verrekijker die Stad en derzelver Vestingen naauwkeurig begluurde, doch dat hij, alles wel bezigtigd hebbende, niet verder met zijn leger durfde voordrukken. – Mijne wandeling geëindigd hebbende, begaf ik mij aan den maaltijd; intusſchen kwamen 'er verſcheidene inwooners van dit Dorp bij mij zitten, en wilden gaarne weeten wie ik was, de een zeide: "Wie is mijn Heer?" – Een ander: "Waar gaat de Burger naar toe?" – Een derde: "Hebt gij hier ook kennisſen?" enz. enz. Al dit vraa-

gen