Hoe verruklijk is niet het landleven!! ô! Kon ik het toch altijd genieten –! –!! "Hartverblijdend buitenleven" – Zoo ſprak ik bij mij zelven. —
"Groeizaame akkers, weelig gras;
"Frisſche windjens, koele dreeven;
"Oogverheugend bloemgewas!
"Zagt geſuis van beek en ſtroomen;
"Vogeltjens, die vrij en blij
"Zingend vliegt door haag en boomen,
"Hoe bekoort, verrukt gij mij!
"Heerelijke zomerdagen,
"Milde regen, zonneſchijn:
"Hij, dien gij niet kunt behaagen,
"Schaame zich een mensch te zijn."
Doch laat ik U verder ſchrijven. – De tooren van dit Dorp word door alle deskundigen gehouden voor een kunstſtuk van bouworde, vooräl wegens zijne lange ſpitze en regte naald. – Eene rilling kroop door mijne leden toen ik de Kerk beſchouwde, en mij den bitteren haat der Roomschgezinden, aan deeze plaats ten toon geſpreid, voor oogen ſtelde, want eerst hebben zij alles in deeze Kerk verwoest en in ſtukken geſlaagen en geſcheurd: boeken, banken, predikſtoel; die waren ook van de Geuzen. Vervolgends hebben zij den Gereformeerden de Kerk ontnomen; de lijken der Geuzen moesten 'er toen uit, vooräl het lijk van den laatst overleeden Predikant; dit was wel, maar