grijpen, en zij ſcheenen zich over hun bijgeloof of ongeloof te ſchaamen. Eindelijk hield het op, ik bedankte deeze arme bijgeloovige menſchen voor hunne huisvesting, gaf hun wat, zeggende: "zie daar, dit geeft u een Geus!" dit trof hen. – Ik ging heenen. De lucht was nu geheel verkoeld, het losſe zand was vast geregend, en de ganſche Schepping ſcheen verjongd te weezen. Ik wandelde nu veel gemaklyker en aangenaamer, en kwam zonder eenige ongelukken te Valkenswaard. Dit is een zeer ſchoon Dorp, en draagt zijnen naam van de Valken, die hier welëer tot de Jagt wierden afgerigt, want in voorige tijden hadden hier alle Valkeniers van alle Vorsten in Europa hun winterverblijf, en leerden hier hunne Valken, dit bragt zeer veel voordeel aan aan dit Dorp. Men zegt, dat een Valk alleen dat wild vangt, waaröp hij afgerigt is; de volgende anekdote, welke mij verhaald wierd, ſchijnt dit te bevestigen: Eén der Koningen van Frankrijk had een Valkenier, die hem veel geld koste; des Konings Biegtvader, een Monnik, die geen vriend was van deezen Valkenier, raade den Koning, om dien man den zak te geeven, wijl hij te veel koste, en dit vermaak te veel tijd wegnam. Dit hoorde de Valkenier gevallig en begrijpende, dat hij, als dit doorging, zijn beſtaan kwijt was, zoo dacht hij op middelen, om dit den Biegtvader betaald te zetten, 's Winters t'huis komende, leerde hij eenen Valk, om op eene Monnikskap, in welke hij eenige ſpijs voor dien vogel geſtoken had, te vliegen. – Weêr in Frank-
Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/62
Uiterlijk