Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 54 )

Men vind ook, in het Choor der groote Kerk te 's Bosch, een beeld levensgroote, verbeeldende deezen bijgeloovigen Twijfelaar, zittende geknield voor een outer, gekleed in zijn Bisſchoplijk gewaad. – Bij dit Kasteel ſtaat ook een zwaare vierkanten tooren, doch door eene gragt 'er afgeſcheiden, welke in oude tijden verſterkt is geweest, want men kan nog boven op denzelven de plaatzen zien, waar het geſchut plagt te liggen. – De Kerk met deszelfs tooren is een groot gebouw. – In de voorige eeuw ſtorte deeze tooren, welke toen zeer hoog was en ver boven de Kerk uitſtak, gelijk ook nog tegenwoordig, in, en viel juist op de Kerk, toen de Priester de misſe las; meer dan vijfhonderd menſchen wierden hierdoor zóó verpletterd, dat men de lijken niet onderkennen kon, maar dezelve met manden in de graven moest draagen. – Men treft hier zeer aangenaame kunstlooze Wandelwegen aan, vooräl als men naar het Dorp Heeze gaat, waar men ook ſchoone Bosſchen van dennenboomen vind, die ik zeker als ſentimenteel zou beſchouwen, als ik een vriend was van het ſentimenteele, doch ik haat het als de pest, dit weet Gij. – Deeze Wandeldreeven, deeze Bosſchen, ſchoon zij eigenlijk behooren onder Heeze, zouden mij bijna uitgelokt hebben, om mij eenigen tijd te Geldorp optehouden; doch het charakter der Geldorpenaars verveelde mij geweldig; hun onöphoudendlijk zweeren en ijslijk vloeken kon ik niet verdraagen, veel minder hunnen haat tegen de Proteſtanten, die ik dikwijls moest hooren;

al-