minder ſchrijven. – Het bijgeloof is hier onbegrijplijk ſterk, bij voorbeeld: De donder is eene uitwerking van den duivel. Voor ſpooken vreest men geweldig. Verſchijningen van dooden worden heilig geloofd. – De Godsdienst-haat is onbeſchrijflijk groot. Het grieft mij ten ſterkſten, dat ik U, mijn dierbre Vriend! zulk eene ſlechte denk- en handelwijze der Roomſchen heb moeten ſchetzen; als Menſchenvriend ſchreef ik dezelve met een bloedend hart ter neêr, doch als waarheidminnaar mogt ik dezelve niet voor U verzwijgen. – Voor de ſchoone kunſten zijn zij niet berekend, en aandoenlijkheid voor het ſchoone in de natuur, of voor edelmoedige daaden kennen zij niet. – Gij vraagt mij ook, waaröm ik mijne Adverſaria mede draag? – Om mij het geen ik geleezen, gezien en gehoord heb, te kunnen herïnneren, om nu en dan aantekeningen te maaken over zaaken, die anders ſchielijk mij door de bersſenen zouden vliegen; anders kon ik U nu en dan ook niet een ſtuk en brok van een vers opdisſchen, of het te pas komt of niet, noch ook den eenen of anderen Schrijver aanhaalen, want dit ſtaat immers mooi, en Gij zoudt dan immers bijna zeggen, dat ik een Geleerde was; maar ſtil! Gij kent uwen Vriend te wel, dan dat hij met eenen naam, die hem niet toekomt, zou willen praaien. – Eer ik deezen eindig, en eer ik Helmond verlaat, moet ik U nog het volgende verhaalen: – 'er bevind zich hier een man, die hier enkel bekend is onder den naam
Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/90
Uiterlijk