Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 82 )

kon in zulk een haatlijk gezelſchap niet langer blijven. – Hoe afſchuwlijk is niet een vrouwlijk wezen, in welks hart wraaklust tegen anderen heerscht, zulk eene ontëert haare eigene Sexe, ja is een alſchuw in de oogen van Hem, die gezegd heeft: Mij komt de waak toe! ik zal het vergelden!! Al hadden de Hervormden in voorige tijden, gelijk men voorgeeft, doch nog nooit beweezen heeft, de Roomſchen onderdrukt, geeft dit hun recht, om nu hunnen haat en wraakgierigheid zoo duidlijk aan den dag te leggen? – 's Anderen dags 's morgens ging ik naar Deurne, doch eerst bragt ik mijne pistoolen in order, wijl mij berigt was, dat de weg, welken ik nu te wandelen had, niet zeer veilig was. Deeze weg is zeer eenzaam, en gaat door eene heide linea recta van Helmond naar even gemelde plaats. De afſtand is twee uuren. Bijna op het midden van dien weg ſtaat een allerëllendigst hutjen, zijnde tevens een kroegjen; ik kocht hier een borrel (een dropjen, zegt men in de Majorij), dit was mij aangeraaden, wijl de bewooners van hetzelve de eerlijkſte luiden niet weezen zouden, doch mij bejegende bij deeze arme luiden, die mij vriendelijk behandelden, niets. – Ik ging verder zeer gerust voord, vergenoegd en wel te vreden bereikte ik Deurne. ô Mijn Vriend! met een rein geweeten, ſchoon ons zelfs gevaaren omringen, kunnen wij altijd vergenoegd zijn! Op deezen eenzaamen weg herïnnerde ik mij aan de volgende regelen van eenen mij onbekenden Dich-

ter,