Pagina:RomeinscheGeschiedenissen1.pdf/294

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


242ROMEINSCHE

I.
BOEK
IV.
HOOFDST.
Aanleg van
de stad en
haven Os-
tia.
Niet slechts maakte Ancus plaats voor zijne nieuwe onderdaanen, maar voorzag ook zijn rijk van eenen vrijen toevoer van allerleie noodwendigheden en verkwikkingen, en opende tevens uitzichten tot eene toekomende grootheid, waar aan zich de afgelegenste volken eens zouden onderwerpen. Zijne overwinningen op de Vejers hadden zijn rijksgebied uitgebreid tot aan den oever des Tyrrheensche zee. In dezelve ontlastede zich de Tiber, die, van het Apennynsch gebergte afkomstig, voorbij Rome´s muuren langs stroomde. Deze rivier, tot aan haaren oorsprong bevaarbaar voor booten, en tot voor Rome voor de grootste schepen, scheen door de Natuur zelve gevormd tot eene uitmuntende zeehaven. Haar mond was ruim, en leed geen last van drabbige of slijkerige aanspoelingen; haare bedding ging effen voord, waardoor geene ondiepten de zwaarst geladene schepen hinderden: maar zoo lang de arbeidzaame hand der kunst zich van deze voordeelen der Natuur niet wist te bedienen, was de mond van deze rivier veel eer een open zeeboezem, dan eene veilige haven. Greetig van dit aanmerk-