Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/104

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DESDEMONA zingt.

t Arm meisje zat zuchtend en kweelde haar nood,
Zing, wilgen, groene wilgen;
De hand op haar boezem, het hoofd in haar schoot,
Zing, wilgen, wilgen, wilgen.
De heldre vliet murmelt en ruischt waar zij weent,
Zing, wilgen, groene wilgen;
Haar traan druppelt neér en vermurwt het gesteent,
Zing , wilgen, wilgen, wilgen.
Och, haast u, bid ik; weldra is hij hier. —
Zing, wilgegroen moet er mijn bruidskrans nu zijn.
Dat niemand hem lake, zijn luim is mij lief, —
Dat volgt niet, neen. — Hoor! wie klopt daar?

EMILIA.

Het is de wind.

DESDEM.

Valsch noemde ik mijn lief, maar wat zeide hij dan?
Zing , wilgen, groene wilgen;
Vrij ik andre meisjes, zoo zoek u een man.
Kom, ga nu; goede nacht. Mijne oogen steken;
Beteekent dat geen tranen?

EMILIA.

Neen! geenszins.

DESDEM.

Ik hoorde 't zoo. Die mannen! ô die mannen!
Gelooft ge, Emilie, — spreek naar u geweten,
Dat echte vrouwen hunne mannen soms
Zoo grof bedriegen?

EMILIA.

Zonder twijfel, ja.

DESDEM.

Zoudt gij dat wel om al de wereld doen?

EMILIA.

Hoe, gij dan niet?