Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Zoo goed als zij. Waarom toch mijden ze ons,
En zoeken andren? Is 't uit zinnenlust?
Ik denk van ja: komt die uit hartstocht voort?
Ik denk van ja: is 't zwakheid die zoo dwaalt?
O Ja: en hebben wij geen hartstocht? wij
Geen zinnenlust? Geen zwakheid, als de mannen?
Dat ze ons dus goed behandlen; anders, 'k zeg,
Het kwaad dat zij doen, wijst ook ons den weg.

DESDEM.

Vaarwel, vaarwel! de goede hemel waak',
Dat mij het kwaad niet slecht, maar beter maak'.


VIJFDE BEDRIJF.



EERSTE TOONEEL.

Eene straat.

JAGO en RODRIGO.


JAGO.

Treed achter dezen muur; hij komt terstond ::Ontbloot uw stevig zwaard, en rigt het goed;
Vlug, vlug; wees niet vervaard; ik sta u bij:
Bedenk, ons heil en onheil hangt er aan,
En blijf onwankelbaar bij uw besluit.

RODRIGO.

Blijf bij de hand ; het mogt mij soms mislukken.
Hier bij u ; hoû u kras, en trek uw zwaard.

JAGO.

(JAGO gaat een weinig ter zijde.)

RODRIGO.

Ik voel geen groote neiging tot de daad ;
En toch — hij voerde goede gronden aan : —
Kom , 't is toch maar een mensch: hier zwaard; hij sterft.
(Hij posteert zich.)

JAGO.

Ik heb dien bengel op zijn zeer getrapt,
Reeds wordt hij warm. Nu, dat hij Cassio doode,