Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Zij 't bed der schand met schendig bloed geverfd!
(OTHELLO af.)

LODOVICO en GRATIANO treden op.

CASSIO.

Wat! hé! geen wacht, geen ronde hier? moord! moord!

GRATIAN.

Dat is een ongeval; die schreeuw is aaklig.

CASSIO.

ô. Help!

LODOV.

Hoor! hoor!

RODRIGO.

ô, ik onzalige schurk!

LODOV.

Twee-driemaal steende 't; — welk een donkre nacht!
Maar 't kan bedrog zijn; 't is bedenkelijk
Mij zonder bijstand naderbij te wagen.

RODRIGO.

Komt niemand mij te hulp, zoo bloed ik dood.

LODOV.

Hoor! —

GRATIAN.

Daar komt er een, in 't hemd, met licht en wapens.

JAGO.

Wie daar? welk een alarm! wie roept hier moord?

LODOV.

Wij weten 't niet.

JAGO.

Hebt gij geen schreeuw gehoord?

CASSIO.

Hier, hier; om Gods wil, help mij!

JAGO.

Wat is dat?

GRATIAN.

Dit is Othelloos vaandrig, zoo mij dunkt.

LODOV.

Hij is het inderdaad; een dapper man.

JAGO.

Wie zijt ge daar, die zoo erbarmlijk schreeuwt?

CASSIO.

ô JAGO? ik ben weg; verlamd door schurken!
Kom mij te hulp.

JAGO.

Wee, luit'nant! wat voor schurken deden dit?

CASSIO.

De een is, geloof ik, nog niet ver van hier.
En kan niet voort.

JAGO.

ô, die vervloekte schelmen!
(Tot LODOVICO en GRATIANO.)
Wie zijt gij daar? komt hier, verleent ons hulp.

RODRIGO.

ô, help mij hier!

CASSIO.

Die was er bij.

JAGO.

ô gij sluipmoordenaar!
(JAGO doorsteekt RODRIGO.)