Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Om voeder slechts, en oud verstoten wordt:
De zweep voor zulk braaf dienstvolk! Andren weer,
Die pronkend niet den vorm en schijn van pligt,
Alleen op eigen voordeel zijn bedacht;
Die slechts uitwendig trouw, door hunne heeren
Welvaren, en, is eens hun beurs gespekt,
Zich-zelven vieren: dat volk heeft nog geest,
En zulk een man verklaar ik zelf te zijn.
Want heer, zoo wis als gij Rodrigo zijt,
Ware ik de Moor, ik wou geen Jago zijn;
Door hem te dienen dien ik slechts mij-zelve;
De hemel weet het, niet uit liefde en trouw,
Neen, slechts voor 't oog, en tot mijn eigen nut:
Want als ik in mijn uiterlijk gedrag
Mijne aangeboren inborst en karakter,
Met woord of daden toon, zoo zal ik dra
Mijn hart uitwendig dragen op mijn mouw,
Ten roof der kraaijen: 'k ben niet wat ik schijn.

RODRIGO.

Wat heillot is den diklip toebedeeld,
Indien hij slaagt!

JAGO.

Kom, roep haar vader op;
Fluks, zet hem na; vergiftig zijn genot,
Vertel 't op straat; hits hare maagschap aan,
En, schoon hij in een vruchtbre luchtstreek woont,
Plaag hem met vliegen: zij zijn vreugd al vreugd,
Meng gij er zooveel wislende onrust bij,
Dat hare kleur verflaauwt.

RODRIGO.

Hier woont haar vader; 'k roep hem overluid.

JAGO.

Doe zulks met angstgeschrei en noodgehuil,
Als wen bij nacht een brand door achtloosheid,
Ontdekt wordt in een groote stad.

RODRIGO.

Op, op!
Brabantio! Signor Brabantio, op!
Waak op, Brabantio! dieven! dieven! dieven!