Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Let op uw huis, uw dochter, en uw geld!
Hé, dieven! dieven! —

(Brabantio, vertoont zich aan een bovenvenster.)

BRAB.

Wat is de reden van dit bang gerucht?
Wat is er gaande?

RODRIGO.

Is uw gezin in huis,
Heer?

JAGO.

Zijn uw deuren digt?

BRAB.

Waartoe die vraag?

JAGO.

Gij zijt bestolen, heer; foei, kleed u aan;
Uw halve ziel is weg, uw hart gebroken;
Juist nu, juist nu bespringt een zwarte ram
Uw sneeuwwit schaapjen! Op, rijs op! rijs op!
De alarmklok wekk' de burgers uit hun slaap;
De duivel maakt u anders grootpapa:
Op, zeg ik, op!

BRAB.

Hoe, zijt gij zinneloos?

RODRIGO.

Hoogëdel heer, is u mijn stem bekend?

BRAB.

Neen; spreek, wie zijt ge?

RODRIGO.

Rodrigo is mijn naam.

BRAB.

Te slimmer des:
'k Gelaste u, niet te sluipen om mijn deur:
Ronduit en eerlijk heb ik u verklaard,
Mijn dochter krijgt gij niet; en als ontzind,
Verzadigd van 't soupé, door wijn bedwelmd,
Komt gij baldadig en vol euvelmoed
Mijn nachtrust storen.

RODRIGO.

Heer, heer, heer, —

BRAB.

Wees overtuigd,
Mijn gramschap en mijn rang bezitten magt
U dit te doen bezuren,

RODRIGO.

Heer, geduld.