Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

103

BIANCA. JAGO.

Hoe , siddert gij daar van ? Hij at bij mij ; doch daarom siddre ik niet. Ei , deed hij dat ! 'k beveel u , ga met mij.

EMILIA. Foei , foei , boel eerster ! Dat ben ik niet ; ik leef in eer en deugd ,

BIANCA.

Als gij die mij zoo hoont.

EMILIA.

JAGO.

Als ik ? o foei! Mijnheeren , zien we Cassioos wond verbinden : Kom , dame , u leert men dra eene andre les. Loop naar de citadel , Emilia , zeg Den generaal en zijner gemalin , Wat hier geschiedde. — Ik bid u heeren , komt. (Ter zijde.) Dit is de nacht die mijn verderf beslist ,

Of mijn fortuin voor altijd vergewist.

(Af.)

TWEEDE TOONEEL .

Eene slaapkamer. DESDEMONA ligt te bedde en slaapt; een nachtlicht staat nevens haar.

OTHELLO treedt op. OTHELLO. Het is haar schuld , het is haar schuld , mijn ziel, ô Dat ik ze u niet noeme , kuisch gesternt ! Het is haar schuld .

Maar 'k wil haar bloed niet

(plengen, Die huid niet kwetsen , witter nog dan sneeuw, En glad gelijk een standbeeld van albast.

(Hij legt zijn zwaard af.) Doch sterven moet ze , of zij bedriegt er meer. Doe uit dat licht , en dan - doe uit dat licht: Indien ik u , gedienstig nachtlicht , doof,