Deze pagina is proefgelezen
OTHELLO.
- 't Is beter zoo als 't is.
JAGO.
- Ja, maar hij snapte,
- En sprak op zulk een' lasterlijken toon
- Uwe eer te na,
- Dat mij het weinig vroomheid dat ik heb
- Naauw kon weerhouden. Maar, ik bid u, heer,
- Zij t ge inderdaad gehuwd? Want wees verzekerd,
- Die senateur is zeer bemind, en heeft .
- Een stem die dubbel zoo vermogend is
- Als die des dogen; scheiden zal hij u;
- Of legt u zooveel dwang op en bezwaar,
- Als hem de wet, door al zijn magt gesterkt,
- De handen ruim laat.
OTHELLO.
- Laat hem 't ergste doen;
- De dienst die ik den staat bewezen heb
- Zal zijne klagt verstommen. Weten zal men —
- Hetgeen 'k, als pralerij geen oneer is,
- Verbreiden zal, — dat ik gesproten ben
- Uit koninklijken stam; schoon mijn verdienste
- Alleen ook aanspraak had op 't grootsch fortuin
- Dat ik verworven heb: want, Jago, weet,
- Beminde ik niet de aanminnige Desdemona,
- Ik gaf mijn staat, van enge huiszorg vrij,
- In boei noch banden, voor de schatten niet
- Des Oceaans. Doch zie! wat licht genaakt?
CASSIO, met eenige fakkeldragers op eenen afstand.
JAGO.
- Daar komt de gramme vader met zijn vrienden;
- Verwijder u.
OTHELLO.
- Neen, vinden moet men mij:
- Mijn rang, mijn titel, en mijn vaste ziel,
- Zij zullen voor mij pleiten. Zijn zij 't, Jago?
JAGO.
- Bij Janus, ik geloof van neen.
OTHELLO.
- Des dogen dienaars en mijn luitenant;