Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Want zulke zaken legt men mij te last, —
Zijn dochter overhaalde.

BRAB.

Een schuchtre maagd,
Zoo stil en zacht van geest, dat haar gevoel
Bloosde om zich-zelve; en zij — ondanks natuur
En jaren, vaderland, geloof, trots alles —
Verliefd op 't geen zij huiverde aan te zien?
't Verraadt een zwak en hoogstbeperkt verstand,
Te wanen dat volmaaktheid zoo verdwaald
Kon strijden met natuur; men moet volstrekt
Hier denken aan de arglistigheid der hel,
Die dit vermogt Daarom, 'k beweer nog eens
Dat hij door mengsels, schadelijk voor 't bloed,
Of door een drank, bezworen tot dit einde,
Dus werkte op haar.

Doge.

Beweerd is niet bewezen;
Tenzij getuigenis meer wis en klaar,
Dan deze flaauwe, armzalige oogenschijn,
Dit los vermoeden, opkoom' tegen hem.

le Sen.

Maar gij, Othello, spreek;
Hebt gij door slinksche wegen of geweld
Het hart dier maagd veroverd en besmet?
Of ging het bij verzoek en zoete kout,
Die ziel tot ziel doet nadren?

OTHELLO.

Ik verzoek,
Ontbiedt nu aanstonds Desdemona hier,
Opdat zij voor haar vader van mij spreek';
Vindt gij mij schuldig door hetgeen zij zegt,
Zoo neemt niet slechts 't vertrouwen en den post,
Die gij me schonkt terug, maar 't oordeel treff'
Mijn leven zelfs.

Doge.

Roept Desdemona hier.

OTHELLO.

Geleid hen, vaandrig; gij kent best de plaats. —
(Jago met dienaren af.)