Deze pagina is proefgelezen
- Toen ze u de voorkeur voor haar vader gaf,
- Zooveel beweer ik nu verpligt te zijn
- Den Moor, mijn echtgenoot.
BRAB.
- De Heer zij met u! —
- Ik heb gedaan. —
- 't Behage uw hoogheid, nu 't belang des staats.
- Een aangenomen dochter waar' mij liever
- Dan eene uit eigen bloed. — Kom herwaarts, Moor:
- Ik schenk u hier van ganscher harte 't geen
- Ik u, indien ge 't niet reeds hadt, volgaarne
- Onthouden zou. 'k Verheug me om uwentwil,
- Juweel, dat ik geen tweede dochter heb;
- Want uw ontvlugten zou mij dwingelandsch
- Haar kluistren doen, — Ik heb gedaan, mijnheer.
Doge.
- Laat mij een oordeel vellen in uw geest,
- Dat deez' gelieven weêr, als langs een trap,
- In uwe gunst gelêi.
- 't Verdriet heeft uit als niets ons baat kan biên,
- En we alle hoop in leed vervlogen zien:
- Om ramp te treuren die onheelbaar is,
- Is 't naaste pad tot nieuwe droefenis.
- Wat ons ontnomen wordt door 't nijdig lot,
- Dat maakt geduld een voorwerp van zijn spot.
- Hij die bestolen lacht, besteelt den dief;
- Wie vruchtloos jammert is zich-zelve een grief.
BRAB.
- Zoo neem de Turk dan Cyprus door bedrog,
- Het blijft, zoo lang wij lagchen, 't onze toch.
- Hij draagt zijn vonnis ligt, die in dat woord
- Niet anders dan vertroostig heeft gehoord;
- Maar hij draagt dubbel, 't vonnis en de zorgen,
- Die troost in ramp bij 't arm geduld moet borgen.
- Een oordeel dat nu bitter is, dan zoet,
- Al naar men 't nemen wil, is kwaad noch goed:
- Doch woorden zijn maar woorden, en ik las