Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Nooit dat m'er boezemwonden meê genas.
Nederig verzoek ik u tot de staatszaken over te gaan.

Doge.

De Turk gaat, toegerust met overmagt,
Op Cyprus los. Othello, gij kent best
De sterkte van dat oord: wij hebben daar
Een' stedehouder van beproefd beleid;
Maar 't algemeen gevoelen, dat de wereld
Met onbeperkt vermogen dwingt, verlaat
Zich veiliger op u: en daarom duld
Dat deze krijgstogt met zijn woest alarm
Den luister van uw nieuw fortuin bezwalk'.

OTHELLO.

Gewoontes dwinglandij, hoogachtbre raad,
Maakt mij het legerbed van steen en staal,
Tot driemaal uitgelezen dons: 'k erken,
Dat ik een sterken, levendigen trek
Naar krijgsbezwaren voel, en onderneem
D' ophanden oorlog tegen de Ottomannen.
'k Verzoek dus, nedrig buigend voor uw magt,
Een voegzaam raadsbesluit omtrent mijn gâ;
De plaats van haar verblijf; haar onderhoud,
Verzorging en bediening als haar stand,
En haar geboorte past.

Doge.

Als 't u behaagt,
Bij haren vader.

BRAB.

Neen, dat wil ik niet.

OTHELLO.

Noch ik.

DESDEMONA.

Noch ik; daar kan ik niet verblijven;
Het tergde slechts mijns vaders ongeduld,
Ware ik hem steeds voor oogen. Achtbaar heer,
Verleen hetgeen ik zeg een gunstig oor;
En laat uw voorspraak mijne eenvoudigheid
Een vrijbrief zijn.

Doge.

Wat wenscht gij, Desdemona

DESDEMONA.

Dat ik den Moor minde om met hem te leven.