Deze pagina is proefgelezen
- Othello, laat één uwer dienaars hier,
- Dien geven wij dan volmagt voor u meê,
- Met alles wat uw hoogen rang en post
- Van dienst kan wezen.
OTHELLO.
- Liefst mijn vaandrig, heer.
- Hij is een man van eer en welvertrouwd;
- Aan zijne zorg beveel ik mijne gade,
- En alles wat uw Hoogheid noodig keurt
- Mij na te zenden.
Doge.
- 't Zij zoo; goede nacht
- Aan ieder uwer. (tot Brab.) En, mijn eedle heer,
- Indien 't der deugd aan schoonheid nooit ontbrak,
- Zoo is uw dochters man meer schoon dan zwart.
1e Sen.
- Vaarwel, gij dappre; vier uwe echtgenoot.
BRAB.
- Moor, sla haar gade met een waakzaam oog,
- Ook u bedriegt ligt die mij sluw bedroog.
(De Doge, met de Senateurs en gevolg af.)
OTHELLO.
- Mijn leven voor haar trouwe! — Brave Jago,
- Ik moet mijn Desdemone u achterlaten;
- O Geef haar uwe vrouw tot gezellin,
- En breng haar ter gelegen tijd mij na.
- Kom, Desdemone, één uur slechts heb ik nog,
- Om onzer liefde en huisselijk belang
- Met u te wijden: want wij zijn verpligt
- Ons naar den tijd te voegen.
(Othello en Desdemona af.)
RODRIGO.
- Jago!
JAGO.
- Wat zegt gij, eedle borst?
RODRIGO.
- Wat meent gij dat ik wil doen?
JAGO.
- Wel, naar bed gaan, en slapen.
RODRIGO.
- Ik wil mij op 't oogenblik verdrinken.
JAGO.
Welaan, als gij dat doet, zoo bemin ik u naderhand nooit weer; gij dwaze jongman!