Deze pagina is proefgelezen
CASSIO.
- Ik zal het doen, ofschoon ongaarne.
(CASSIO af)
JAGO.
- Kan ik hem slechts verleiden tot één glas,
- Bij 't- gene dat hij dezen avond dronk,
- Zoo is hij vol twistgierigheid, en bits
- Gelijk een juffershond. De onnoozle nar,
- Rodrigo, wien de liefde 't hoofd verdraait,
- Dronk ook reeds op het heil van Desdemona,
- Me diepe teugen, en heeft nu de wacht:
- Drie jonge Cypriërs, fier en vol van vuur,
- Die op het punt van eer geene scherts verstaan,
- De ware giststof van 't krijgshaftig eiland,
- Heb ik met volle bekers mild besproeid;
- Zij waken mede. Bij die dronken kudde
- Vervoer ik Cassio tot daadlijkheên,
- Die 't eiland krenken. — Stil, zij komen:
- Indien 't gevolg beantwoordt aan mijn droom,
- Zoo zeilt mijn scheepje wis voor wind en stroom.
CASSIO komt terug, met MONTANO en andere HEEREN.
CASSIO.
- Bij den hemel! ik heb reeds te veel.
MONTANO.
- Op mijn woord, niet te veel; slechts een pintje,
- zoo waar ik soldaat ben.
JAGO.
- Hé, breng wijn!
(Hij zingt.)
En laat mij het kannetjen klinken, klinken,
En laat mij 't kannetje klinken;
Een soldaat is een man,
En 't leven een span,
Kom laat een soldaat dan drinken.
- Wijn, jongens!
CASSIO.
- Waarachtig, een fraai liedje.
JAGO.
Ik heb 't in Engeland geleerd, alwaar ze eerste meesters in 't bekeren zijn: een Deen, een Duit-