Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Een' post van dat belang een' man vertrouwt,
Met zulk een ingeworteld zwak : het zou
Een brave daad zijn, dit den Moor te zeggen.

JAGO.

Ik deed zulks voor dit heerlijke eiland niet,
Ik hou van Cassio, en zou veel doen
Tot zijn verbetering. Maar hoor! welk leven?

(Binnen.) Help! Help!

(Cassio komt terug.)

CASSIO.

Gij schoft! gij schelm!

MONTANO.

Wat is er luitenant?

CASSIO.

Een schurk! — mijn pligt mij leeren? — Hij?
Ik sla den spitsboef in een borrelflesch!

ROODRIGO.

Mij slaan?

CASSIO.

Schelm, praat ge nog?
(Slaat RODRIGO.)

MONTANO.

Neen, luitenant;
Ik bid, weerhoud uw hand.

CASSIO.

Laat mij begaan;
Of 'k sla u op uw tronie.

MONTANO.

Kom, gij zijt dronken.

CASSIO.

Dronken?(Zij vechten.)

JAGO. (Tot RODRIGO.)

Voort, zeg ik! loop gezwind, schreeuw — muiterij.
(Tot CASSIO.)
Neen, goede luitenant; — helaas, mijnheeren; —
Hé, help! — Heer luitenant, — Montano, help!
Help, vrienden! — dat is hier een fraaije wacht!
(De alarmklok luidt.)
Wie is dat, die de klok luidt? — Diablo, ho!
De stad zal opstaan: stil, om Gods wil, luit'nant!
Het doet u eeuwig schande.

OTHELLO treedt op, met gevolg.

OTHELLO.

Wat is hier?