Deze pagina is proefgelezen
al wat lief is verzoekt, er geen geraas meer meê te maken.
1e Muzijk.
- Goed, vriend, wij zullen ophouden.
Nar.
Als gij muzijk hebt die men niet kan hooren, zoo begint op nieuw : maar wat men zoo noemt, muzijk hooren, daar houdt de generaal niet veel van.
1e Muzijk.
- Neen, zulke muzijk hebben we niet, vriend.
Nar.
Dan steekt uw fluiten in uw zak, want ik wil voort: gaat heen; verdwijnt in lucht; marsch.
(De MUZIJKANTEN af.)
CASSIO.
- Hoort gij, mijn brave vriend?
Nar.
- Neen, uw brave vriend hoor ik niet; u hoor ik.
CASSIO.
Nu komaan, geene spitsvindigheden. Ziedaar een stuk goud voor u: als de dame, die des generaals vrouw gezelschap houdt, op is, zoo zeg haar, dat zekere Cassio haar een oogenblik wenschte te spreken: wilt gij dat doen?
Nar.
Zij is op, mijnheer; en komt zij dezen weg uit, zoo zal ik doen als of ik haar dit bekend maakte.
(De Nar af.)
- JAGO treedt op.
CASSIO.
- Ja, doe dat, vriendlief. — Jago, juist van pas.
JAGO.
- Gij zijt dus niet naar bed geweest?
CASSIO.
- Wel neen; de dag brak aan
- Voordat we scheidden. Jago, 'k was zoo vrij,
- Uw vrouw te ontbieden: mijn verzoek aan haar
- Is, dat zij mij tot de eedle Desdemona
- Toegang verschaffe.
JAGO.
- Ik zend haar u terstond;
- En zal wel middel vinden om de Moor
- Ter zij' te trekken, zoodat gij uw zaak
- Te vrijer met haar kunt bespreken.
(Jago af.)