Deze pagina is proefgelezen
- Zijn bed zal hem een school, zijn disch een biechtstoel zijn
- Ik meng in alles wat hij immer doet;
- De beê van Cassio: daarom dan, schep moed,
- Want uw bemidlares wil liever sterven
- Dan uw belang verzuimen.
OTHELLO en JAGO, in 't verschiet.
EMILIA.
- Zie, daar komt
- De generaal.
CASSIO
- Verlof, mevrouw, ik ga.
DESDEM.
- Neen blijf, en hoor mij spreken.
CASSIO.
- Thans niet, mevrouw, ik ben zeer slecht gestemd,
- En ongeschikt voor mijne zaak.
DESDEM.
- Nu, goed,
- Doe als gij wilt.
(CASSIO af.)
JAGO.
- Ha! dat bevalt mij niet.
OTHELLO.
- Wat zegt gij?
JAGO.
- Niets generaal: of — 'k weet niet wat.
OTHELLO.
- Was dat niet Cassio die mijn vrouw verliet?
JAGO.
- Wie, Cassio, generaal? neen! — 'k denk ook niet,
- Dat hij zoo weg zou sluipen als een dief,
- Nu hij u komen ziet.
OTHELLO.
- 'k Geloof dat hij het was.
DESDEM.
- Hoe gaat het mijn gemaal?
- Ik was hier met een smeekling in gesprek,
- Een' man dien 't rouwt dat hij u heeft mishaagd.
OTHELLO.
- Wien meent ge?
DESDEM.
- Uw luit'nant Cassio. Dierbre gade,
- Indien mijn liefde 't minste op u vermag,
- Zoo neem nog heden zijn verzoening aan;
- Want, is hij niet de man die trouw u mint,
- Die niet met opzet, maar onwetend dwaalt,
- Zoo ken ik slecht een eerlijk aangezigt: