Deze pagina is proefgelezen
- Neen, heb ik immer een verzoek aan u,
- Waaraan 'k uw liefde waarlijk toetsen wil,
- Zoo zal 't van groot gewigt en vol bezwaar,
- En moeilijk zijn om toe te staan.
OTHELLO.
- Ik weigre u niets:
- Daarom, verzoek ik, doe mij één genoegen,
- Laat mij een oogenblik alleen.
DESDEM.
- Zal ik u weigren? Neen; vaarwel mijn gâ.
OTHELLO.
- Vaarwel mijn Desdemone, ik volg u dra.
DESDEM.
- Emilia, kom.
- (Tot OTHELLO) 't Geschiede naar uw luim;
- Wees hoe ge wilt, ik zal gehoorzaam zijn.
(DESDEMONA en EMILIA af.)
OTHELLO.
- Voortreflijk wezen! Ja, verderv' mijn ziel,
- 'k Bemin u! en bemin ik u niet meer,
- Zoo is het Chaos weder daar.
JAGO.
- Mijn eedle heer, —
OTHELLO.
- Wat zegt gij, Jago?
JAGO.
- Was Michel Cassio, toen ge uw gade vrijdet,
- Van uwe min bewust?
OTHELLO.
- Ja, van 't begin
- Tot aan het einde: doch, waartoe die vraag?
JAGO.
- Slechts ter verklaring van hetgeen ik denk;
- Geen kwaad, heer.
OTHELLO.
- Jago, hoe van 't geen gij denkt?
JAGO.
- 'k Had niet gedacht dat hij haar had gekend.
OTHELLO.
- ô Ja; hij ging vaak tusschen ons als bode.
JAGO.
- Werkelijk? —
OTHELLO.
- Werklijk! ja, werklijk: ziet gij daar iets in?
- Is hij niet eerlijk?
JAGO.
- Eerlijk, heer?
OTHELLO.
- Ja, eerlijk.
JAGO.
- Mijnheer, zoover ik weet....
OTHELLO.
- Wat denkt gij?