Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

OTHELLO.

En echter — als natuur eens afgedwaald —

JAGO.

Daar zit de knoop: — ik spreek met u ronduit, —
Zoo menig huwlijksaanzoek af te slaan,
Van jongelingen van haar land, kleur, rang,
Waartoe wij toch natuur genegen zien,
Verraadt dit niet een hoogstligtvaardig hart?
Een wulpsche grilligheid der fantazij?
Dan ô, vergeef me, -ik spreek veronderstellend,
Juist niet van haar; hoewel ik bijna vrees
Dat ze, als haar neiging met haar rede strijdt,
U mooglijk met haar landsliên vergelijkt,
En ligt berouw gevoelt.

OTHELLO.

Vaarwel, vaarwel:
En als gij meer ontdekt, zoo zeg mij meer;
Maak ook uw vrouw opmerkzaam: Jago, ga.

JAGO.

Mijn generaal, ik ga. (Heengaande.)

OTHELLO.

Waarom toch huwde ik? Ja, dees brave borst
Ziet meer, en weet meer, veel meer dan hij zegt.

JAGO.

Mijn generaal, als ik u bidden mag,
Vorsch thans niet dieper; laat de zaak haar tijd:
En schoon 't niet kwaad is Cassio weer te plaatsen,
Daar hij met veel beleid zijn post bekleedt,
Toch bid ik, houd hem nog een poosjen op;
Gij leert daardoor hem en zijn middlen kennen:
Geef acht, of ook uw gade op zijn herstel
Onstuimig en met klem van reden dringt,
Waaruit veel blijken kan. Intusschen, denk
Dat ik mijn achterdocht wat overdrijf, —
Want inderdaad, ik vrees daarvoor met grond, —
En wil haar niet verdenken; 'k bid u, heer.

OTHELLO.

Vertrouw mijn overleg.

JAGO.

Nog eens, vaarwel.
(Af.)

OTHELLO.

Die man is bij uitnemendheid regtschapen;