Deze pagina is proefgelezen
JAGO.
- Het smart mij dit te hooren.
OTHELLO.
- Ik waar gelukkig, hadde ook 't gansche kamp,
- Tot zelfs den schansknecht in haar gunst gedeeld,
- Zoo 't mij verborgen bleef: O, nu voor eeuwig,
- Vaarwel gerustheid en tevredenheid!
- Vaartwel, gepluimde drommen, trotsche krijg,
- Die eerzucht maakt tot deugd! vaarwel, vaarwel!
- Vaartwel gij brieschend ros, trompetgeschal,
- Moedwekkend paukgebom, en schelle fluit,
- Verheven strijdbanier, en alle glans,
- Pracht, praal en glorie die den krijg verzelt!
- Gij doodelijk metaal, wiens woeste mond
- Des eeuwigen Jovis donderklaatren nabootst,
- Vaarwel! Othelloos dagtaak is voorbij! –
JAGO.
- Is 't mooglijk? - Generaal! -
OTHELLO.
- Bewijs, fielt, dat mijn vrouw mij ontrouw was,
- Bewijs het stellig, dat mijne oogen 't zien;
(Hij pakt Jago bij de keel.)
- Of 'k zweer u bij mijn ziel, mijne eeuwige ziel,
- Veel beter ware 't u een hond te zijn,
- Dan mijnen toorn te smaken!
JAGO.
- Kwam 't zoo ver?
OTHELLO.
- Maak dat ik 't zie; ten minste staaf hét zoo,
- Dat m' aan 't bewijs klaauwier nog haak bespeurt,
- Waar twijfel aan kan hechten: anders, wee
- Uw leven!
JAGO.
- Eedle Heer! -
OTHELLO.
- Als gij, haar lasterend, mij martelt, bid
- Dan nimmer weër: doe afstand van berouw,
- En hoop op 's gruwels toppunt nieuwe gruw'len:
- Maak dat de hemel weent, en de aarde schrikt,
- Want niets meer kunt ge voegen bij den vloek,
- Dien ge op u laadt.
JAGO.
- O Hemel, sta mij bij!