Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
En, O geluk! zie; ga, houd bij haar aan.

DESDEM.

Wel, goede Cassio, wat brengt gij nieuws?

CASSIO.

Mijn oud verzoek, mevrouw: ik smeek u, dat
Uw krachtige bemoeijing mij op nieuw
Beziele, en weêr doe deelen in de gunst —
Van hem dien ik naar pligt met al mijn hart
Geheel vereer: van uitstel ben ik wars: —
Is mijn vergrijp zoo doodlijk van natuur,
Dat vroegre dienst, noch huidig zielsberouw,
Noch voorgenomen goed gedrag hierna
Mij zijne liefde weêr verwerven kan,
Zoo is mij dit te weten reeds een weldaad;
Dan toon ik mij, door nood geprest, te vreë;
En zoek langs deez' of genen andren weg
Fortunaas gunst.

DESDEM.

Ach, driewerf brave Cassio!
Mijn voorspraak vond hem slecht gestemd; mijn gâ
Is niet mijn gâ, ik zou hem niet herkennen,
Waar zijn gelaat veranderd als zijn luim.
Verleene elk goede geest mij zoo zijn hulp,
Als ik naar mijn vermogen voor u sprak,
Ja, zelfs mij aan zijn toorn heb blootgesteld,
Door onbeschroomde taal! Geduld een wijl:
'k Zal alles wat ik kan, en meer zelfs doen
Dan 'k voor mij—zelven durf; dit zij genoeg.

CASSIO.

De generaal vertoornd?

EMILIA.

Zoo even ging
Hij, inderdaad, in vreemde ontroering, heen.

JAGO.

Hoe, kan hij toornig zijn? 'k Zag hoe 't kanon
Zijn krijgren drom deed stuiven in de lucht,
Gelijk een duivel rukte 't van zijn zij'
Zijn 'eigen broeder: en kan hij toornig zijn?
't Is dan om iets gewigtigs: 'k zoek hem op,
Er is geducht iets gaande indien hij toornt.