Deze pagina is proefgelezen
JAGO.
- Werk nu voort
- Mijne artsenij! zoo vangt men ligtgeloovigen,
- En menig trouwe huisvrouw treft aldus
- Schuldloos verwijt. — Hé, generaal! kom, op!
- Op, generaal! — Othello! —
CASSIO treedt op.
- Cassio, gij?
CASSIO
- Wat is dat hier?
JAGO.
- De generaal viel in een flaauwte, 't is
- Zijn tweede toeval sedert gistren reeds.
CASSIO.
- Wrijf hem de slaap van 't hoofd.
JAGO.
- ô Neen, laat af:
- Laat die bezwijming ongestoord haar loop;
- Want anders schuimt zijn mond, en eensklaps barst
- Zijn dolle woede los. — Hij roert zich, zie:
- Verwijder u een oogenblik, zoo komt
- Hij schielijk tot verhaal; zoodra hij weg is,
- Heb ik u iets te zeggen van belang. —
(Cassio af.)
- Hoe is het, generaal! uw hoofd gewond?
OTHELLO.
- Bespot ge mij?
JAGO.
- Ik u bespotten? hemel, neen!
- Mogt gij u slechts gedragen als een man.
OTHELLO.
- Een horendrager is een dier, een monster.
JAGO.
- Dan heeft een groote stad wel menig dier,
- En menig aardig monster.
OTHELLO.
- Heeft hij 't bekend?
JAGO.
- Wees, goede heer, een man.
- Bedenk toch, al wie baard en echtjuk draagt,
- Staat daarvoor bloot: er slapen duizenden
- Gerust op bedden, die een ander deelt,
- En houden ze onbevlekt: uw lot is beter.
- O, 't is der hel een feest, der duivels spot,