Deze pagina is proefgelezen
- Een dartle vrouw te omhelzen zonder erg,
- En haar getrouw te wanen! Weten wil ik;
- 'k Weet dan wat ik ben, en wat zij zal zijn.
OTHELLO.
- Voorwaar, gij zijt verstandig!
JAGO.
- Treed een wijl'
- Ter zij', blijf in de palen des gedulds.
- Terwijl gij hier door smart in onmagt laagt,
- (Een lijden ongepast voor zulk een man,)
- Kwam Cassio hier, ik heb hem afgescheept,
- En gaf voldoende reden van uw zwijm;
- 'k Bescheidde hem terug tot een gesprek,
- 't Welk hij beloofde: gij verschuil u hier,
- En neem zijn hoon, zijn grijns en grimlach waar,
- In al de trekken van zijn aangezigt.
- Ik laat hem 't avontuur nog eens vertellen,
- Waar, hoe, hoe vaak, hoe lang reeds, en wanneer
- Hij haar omhelsde, en weêr omhelzen zal.
- 'k Zeg, let op zijn gebaren. Maar, geduld,
- 'k Zeg anders dat ge louter gramschap zijt,
- En niets hebt van een man.
OTHELLO.
- Gij luistert, Jago?
- Men zal mij hoogst geduldig vinden, maar
- Ook hoogst bloeddorstig; hoort ge?
JAGO.
- Dat 's niet kwaad:
- Maar houd in alles maat. — Ga nu ter zijde.
(OTHELLO verbergt zich.)
- Nu wil ik Cassio naar Bianca vragen;
- Een vrouwspersoon dat hare gunst verkoopt,
- Om brood en kleederen: het schepsel is
- Verzot op Cassio; — 't is derzulken plaag, —
- Hoe veel ze er ook bedriegen, één fopt haar:
- Zoodra hij van haar hoort, vermag hij zich
- Van lagchen niet te onthouden, 'k zie hij komt: