Deze pagina is proefgelezen
LODOV.
- Dat zou men in Venetië niet gelooven, heer.
- Al zwoer ik dat ik 't zag: dat is te veel;
- Vergoed het haar, zij weent.
OTHELLO.
- ô Duivel, duivel!
- Als vrouwentranen de aard bezwangerden,
- Ontsproot uit elken traan een krokodil.
- Uit mijn gezigt!
DESDEM.
- 'k Ga, om u niet te krenken.
(Af.)
LODOV.
- Die vrouw is wel gehoorzaam. —
- Ik smeek u, generaal, roep haar terug.
OTHELLO.
- Mevrouw, —
DESDEM.
- Mijnheer!
OTHELLO.
- Wat woudt ge met haar, heer?
LODOV.
- Wie, ik mijn heer?
OTHELLO.
- Ja, gij begeerdet dat zij keeren zou:
- Heer, zij kan keeren, draaijen, en toch heengaan,
- En nog eens keeren; weenen kan zij, weenen;
- En ze is gehoorzaam, als ge zegt, gehoorzaam,
- Ja zeer gehoorzaam; — ga maar voort met weenen. —
- Wat dit betreft, heer, — ô geveinsde smart! —
- Ik word naar huis ontboden: — ga; terstond
- Zal ik u laten roepen. — Heer, op dit bevel
- Zal 'k naar Venetië keeren. — Pak u weg!
(DESDEMONA af.)
- Cassio bekomt mijn post. — En, heer, ik bid,
- Kom dezen avond bij mij eten. Heer,
- Gij zijt op Cyprus welkom. — Bokken en bavianen.
(Af)
LODOV.
- Is dat die eedle Moor, dien de senaat
- Tot alles acht bekwaam? dat eedle hart,
- Door hartstogt nooit geschokt? wiens vaste deugd
- Geen nukken van fortuin, geen pijl van 't Lot
- Kon treffen of doorboren?