Naar inhoud springen

Pagina:Shakspeare, Othello de Moor van Venetië, vert. Jurriaan Moulin (1836).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

JAGO.

Hij is zeer veranderd.

LODOV.

Is hij bij zijn verstand? zijn brein gezond?

JAGO.

Hij is hetgeen hij is; ik mag niet laken.
Als hij niet is hetgeen hij wezen moest,
God gave dat hij 't wierd!

LODOV.

Zijn vrouw te slaan!

JAGO.

Voorwaar, dat was niet goed, en echter, 'k wenschte
Dat dit het ergste ware.

LODOV.

Is 't zijn gewoonte?
Of heeft misschien de brief zijn bloed verhit,
En dit vergrijp teweeggebragt?

JAGO.

Helaas, helaas!
't Betaamt mij niet te zeggen wat ik weet,
En heb gezien. Geef zelven acht op hem,
En zijn gedrag zal toonen wie hij is:
Zoo kan ik woorden sparen: volg hem slechts,
En let op 't geen hij verder doet.

LODOV.

Het spijt mij, dat ik mij in hem bedroog.
(Af.)


TWEEDE TOONEEL

Eene zaal in 't kasteel.
OTHELLO en EMILIA.

OTHELLO.

Gij hebt dus niets gezien?

EMILIA.

Noch ooit gehoord:
Ook heb ik haar nog nooit in 't minst verdacht.

OTHELLO.

Ja, ja, met Cassio zaagt gij haar bijeen.

EMILIA.

Maar zag niets onbetaamlijks, en toch hoorde 'k
Elk woord dat tusschen hen gesproken werd.

OTHELLO.

Zij fluisterden dan nooit?

EMILIA.

Nooit generaal.

OTHELLO.

En zonden ze u nooit van de hand?