Deze pagina is proefgelezen
- Vermenigvuldigen! Geduld, verbleek! —
- Gij, jonge cherub, met uw rozenmond,
- Ja, blik verwoed gelijk de hel!
DESDEM.
- 'k Hoop dat mijn eedle heer mij trouw gelooft.
OTHELLO.
- ô Ja, als zomervliegen op hun aas,
- Reeds ontucht plegend bij 't ontstaan. Gij onkruid,
- Gij, zoo betoovrend schoon, uw zoete geur
- Bedwelmt mijn zinnen. Waart ge nooit geboren!
DESDEM.
- Welk kwaad heb ik onwetend dan begaan?
OTHELLO.
- ô, Moest dit zuivre blad, dit godlijk boek,
- Zoo vuig bezoedeld worden? wat begaan? —
- Begaan! — O, Gij gemeene ligtekooi,
- Mijn aanzigt, gloeijend als een smidse, moest
- Mijn zedigheid tot asch verkeeren doen,
- Als ik uw daad slechts noemde. Wat begaan?
- De hemel walgt er van, de maan bezwijmt,
- De dartle wind, die kust wat hij ontmoet,
- Verschuilt zich in spelonken onder de aard,
- En wil er niets van hooren. Wat begaan?
- Schaamtlooze hoer!
DESDEM.
- Bij God! gij doet mij onregt.
OTHELLO.
- Zijt gij geen hoer?
DESDEM.
- LLLLLZoo waar ik een christin ben, neen.
- Indien dit vat in eere te bewaren,
- Ver van onreine handen, voor mijn heer,
- Niet heet — een hoer zijn, zoo ben ik er geen.
OTHELLO.
- Hoe! gij geen hoer?
DESDEM.
- Neen, bij mijn zaligheid!
OTHELLO.
- Is 't mooglijk!
DESDEM.
- ô, wees mij genadig, hemel!
OTHELLO.
- Dan roep ik om vergiffenis:
- Ik hield u voor Venetiëns sluwe hoer,
- Die met Othello is gehuwd.
(EMILIA komt terug.)