Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
127

derd was, zwommen de eenden, welke hij eens gered had, naar hem toe, doken onder het water en kwamen met den sleutel te voorschijn. Nu moest de derde en de zwaarste zaak nog ten uitvoer gebracht worden: uit de drie slapende dochters des konings moest hij de jongste en beminnelijkste uitzoeken; zij waren elkander echter volkomen gelijk en van elkander door niets onderscheiden dan dat de oudste een stukje suiker, de tweede siroop en de jongste een lepel honig had gegeten, zoodat het enkel aan haren adem te bespeuren was, welke van de drie dochters den honig gegeten had. Thans naderde juist van pas de koningin der bijen, welke hij eenmaal tegen het vuur beschermd had; de bij besnuffelde ieders mond, totdat zij ten laatste op den mond van de jongste zitten bleef, waaruit Domoor alzoo opmaakte, dat deze den honig gegeten had, en waardoor hij dus de jongste herkende. Thans was alle tooverij voorbij; alles was uit den slaap verlost, en die van steen waren ontvingen hunne menschelijke gedaante terug. Domoor huwde thans de jongste en beminnelijkste koningsdochter, en werd koning na den dood van haren vader, terwijl zijne andere broeders met de twee andere zusters trouwden.